Birdsong

RIK LINA BIRDSONG

BIRDSONG – dagboek fragmenten – Augustus – December 1998
Het is opvallend hoe vaak ik de laatste tijd van vogels droom, goede voortekens, maar ze komen ook steeds in mijn automatische tekeningen tevoorschijn, een signaal dat ik er iets mee moet gaan doen met mijn schilderijen.
Dat gaat gebeuren want ik ga weer aan de slag met de olieverf: tien doeken tegelijk. Ik ben nog bezig met opspannen en prepareren, halfkrijtgrond op linnen in allerlei formaten, van 30×40 tot een groot doek van 190×250 centimeter.
Nu ga ik weer de jungles in, de herinneringen van de laatste jaren van tochten door de regenwouden van de Caribische eilanden Dominica en Saba roepen! Vooral Saba, waar wij vaak kampeerden in het Elfin Forest in de krater van de slapende vulkaan, waar ik mijn schetsboeken vulde met talloze impressies.

 

 

 

 

Maar het afgelopen half jaar zat ik weer eens geestelijk in China, ook door het boek over Gordon Onslow Ford dat mij uit Santiago de Compostela werd gestuurd. Zijn werk heeft de directe benadering van veel Oosterse kunst en dit spoorde mij aan weer te werk te gaan zoals ik destijds begon eind jaren 1950: met inkt, kwasten en penselen, automatisme op z’n Chinees, om de zoveel tijd heb ik behoefte mijn hand weer te testen met de oosterse kalligrafie.
De uitspraken van Onslow Ford, maar vooral die van de kunsthistorici die zijn werk beschrijven, komen me nogal zweverig voor. Daar was ik ook in meditatiecentrum De Kosmos mee bezig, op zoek naar een rake manier om de essentie neer te zetten die echter ook iets heel oppervlakkigs krijgt, iets van: O.K. – nu nog honderd… het is me te weinig doorwerkt, en die oude Chinese meesters als bijvoorbeeld Chu-Ta zijn toch echt onovertrefbaar. Die zweverige kant van de zaak ging mij destijds zo tegenstaan dat ik mij er voorgoed van heb losgemaakt. Het met beide benen op de grond staan, wellicht de houding van de ware Zenboeddhist, bevalt me meer. Ook mijn meditatieleraar Bruno Mertens begreep dat en liet mij gaan om mijn eigen spoor te volgen, het spoor dat mij onderzee deed belanden.

Gordon Onslow Ford voor een van zijn schilderijen

Gordon Onslow Ford schildert een op universele wijze opgeroepen geestelijke sterrenhemel. Zijn tekens hebben wel wat van pre-historische pictogrammen of die van Pygmëen of Aboriginals, die echter veel menselijker zijn en daardoor minder saai. Hoe vaak wenste ik vroeger niet deze eenvoud te bereiken? Maar dat is nu wel over, áls ik dit soort eenvoud en directe spontaniteit wil bereiken moet dat vanzelf ontstaan, op de wijze zoals een boom groeit. Mijn pad is heel wat complexer dan dat van Gordon Ford en de wereld die hij al zoekend uitvond was mij aangeboren. Daar vertrok ik, om een totaal eigen heelal te scheppen, dat ik vervolgens ging bevolken met alles wat ik meemaakte tijdens mijn avonturen in de wilde natuur, om uit te komen in de complexe wereld van de modern grote stad. Toch blijft de natuur mijn enige grote leermeester. Iedere keer dat ik opnieuw rondzwierf op koraalrif of in regenwoud leerde ik opnieuw te zien. Ik ben een kijker, een ziener, maar dan op totaal andere manier dan de theosofie het ziet, ik heb geen pretentie de “waarheid” te vertolken, en of mijn werk spiritueel is interesseert mij niet. Ik blijf dichter bij het “schildertje” van Nescio die zo ook zijn bedenkingen over de theosofie had. Ik voel me verwant met de Zen dichters en schilders, maar dan op de wijze waar Bert Schierbeek het over had. Ik zal nooit zijn lessen vergeten in 1964 op de academie: dat onze wereld, de kosmos, literatuur, de creatie, het menselijk streven, etc. een bol is waarin alle lijnen, punten en cirkels elkaar raken, eens en nergens en overal. Zoals Lao- Tze het zo raak zegt: “The perfect square seems to be corner-less”

 

Na deze overpeinzingen in mijn dagboek te hebben neergeschreven ga ik aan het werk.

1: het aanmaken van de verf voor de onderschilderingen: rode aarde, cadmium geel en magenta violet, met standolie en terpentijn in de vijzel aangewreven.
2: een snelle houtskool schets van een blad van de Elephants Ear, een prachtige plant in het regenwoud; er over heen een raamwerk van elkaar kruisende diagonalen. Het doek gaat nu plat op de grond.
3: een aantal gedroogde planten en uitgeknipte vormen worden als stencils over het op de grond liggende doek geplaatst. Sommige gooi ik er lukraak op, andere zet ik precies op een bepaalde plek op de snijlijn van de diagonalen. Dit diagram is een magisch vierkant, in dit geval de Vévé van de Vodou Spirit Ayizan.
4: de verf sproei ik er overheen met het fixeer-spuitje zodat er een all-over licht/ donker verdeling ontstaat. Dit is het vertrekpunt. Een deels toevallig, deels bewust gemanipuleerde voorstelling kwam snel automatisch tot stand.
5: het doek, rechtop gezet word behandeld met een in terpentijn gedrenkte doek waarmee ik laat me leiden door de voorstelling en plotselinge invallen om deze meer gestalte te geven. Het schilderij “dicteert” mij nu al hoe het er uit wil gaan zien.

 

Tekening met houtskool
Planten en stencils
Onderschilderingen

De eerste opzet is nu klaar en ik zet het doek weg om het een paar dagen te laten drogen. Het is heel levendig geworden met allerlei vormen en tussenvormen, dansend en springend in een stroom lichte en donkere vlekken, stevig bijeengehouden door het raamwerken het diagram. Langs de bovenrand ontstond een soort bergrug, het wordt dus een transparante berg, bevolkt met een wemeling organische vormen. Er dient zich een titel aan: “Mont Analogue” naar het boek van René Daumal dat ik nu lees. Net als ik klaar ben komt Elizé langs en is verrast door dit nieuwe grote doek. Ik zou er wat meer moeten maken op dit formaat… helaas ontbreekt nu het geld voor een rol linnen, toekomstmuziek.
Een paar dagen later. Het meest belangrijke werk: het uit de opzet trekken van de tekening, Alle korte lijnen doorgetrokken, de noodzakelijke kruispunten van het diagram verstevigd en meteen verborgen want diagonalen werken vaak beter als ze nauwelijks zichtbaar blijvend, binnen de tekening doorwerken. Op deze manier ontstaan er allerlei blad-structuren en duiken er vogels op, hun vormen komen immers overeen. De gaten in de grotere bladeren worden rond suizende ovalen. Links ontstaat een een door gebladerte bedekte boom tegen de bergrug, rechts allerlei abstracte insect-achtige strepen. De stralen van een grote bladertak rechts van het midden zijn voelbaar over het hele doek: een essentieel geplaatste stralenbundel, precies over de gulden-snede-lijn, die de hele boel stevig bijeen houdt.

Deze tekening in verf, rode aarde, violet en zinkwit, is af. Met een beetje correctie zou het op zichzelf een goed tekenachtig schilderij zijn. Maar daar ben ik niet mee tevreden. Het vraagt overduidelijk om kleur. Kijkende naar het werk merk ik dat er ontelbare vogelkopjes verschijnen – en verdwijnen – het is alsof ik weet zit te tekenen in het Elfin Forest! Tussen de eerst doodstille, en later nieuwsgierige vogels. Of misschien onder de invloed van de muziek van Messian op de radio? Een nieuwe titel biedt zich aan: “Birdsong”, of “Birdcalls”, veel betere titels dan het nogal plechtige Mont Analogue. Nu begint het echte werk.

THE SECRET LIFE OF PLANTS 1998 – olieverf op linnen – 116x89cm.

Een maand later. Al een volle week werk staat het nieuwe doek te drogen en ik werk tussendoor verder aan de kleinere studies die tegelijkertijd ontstaan. Geen voorstudies, eerder zijstudies of nastudies. Ook ontstaan er vele tekeningen als schetsen in de kantlijn, altijd automatisch, die helpen de juiste energie op te roepen en te richten, in de juiste banen te leiden binnen de schilderijen. Alle doeken helpen elkaar te bepalen. Een van de grotere doeken is al af: “The Secret Life of Plants”. Hier lijken alle swingende lijnen en verfvlekken op de juiste plaats te zitten. Een draaiende ruimtelijke plantaardige wirwar. Zo moet het grote doek er ook uit komen te zien. Een chaotisch geheel dat er toch uitziet alsof het zo gegroeid is, precies zoals de echte jungle er uit ziet, alleen maar op die manier groeien kan. Heel ingewikkeld, maar natuurlijk. Het grote doek droogt, het “wacht” en ik moet ook wachten, ik kan er niet aan doorwerken want het geeft me nog niet de juiste tekens. Ik zie nog geen ingang om er in door te dringen.

.

In de catalogus de tentoonstelling “Phases – surrealismo e contemporaneidade” – Museu de Arte Contemporãnea da USP – São Paulo – Brazilië 1997

Vroeger was ik er, ongeduldig, allang op automatische wijze mee doorgegaan, als het waren met de machete! Dat doe ik niet meer en richt mijn energie op de andere doeken. Deze manier van werken leerde ik mijzelf met het grote drieluik “Serpent Sun” van 1994. Toen werkte ik voor het eerst met een aantal kleine doeken er naast. Niet zoekende in het grote werk, maar in de kleinere samen

met talloze tekeningen in de kantlijn. Op die manier werd ik in staat een groot werk snel en zeker te voltooien. Wat ikzelf wilde deed ik in de kleine doeken, en het grote doek dicteerde mij me vervolgens hoe het er uit zou gaan zien. Toen werkte ik er ongeveer een jaar lang aan, traag en met grote tussenpozen, ook door de techniek: tempera onderschilderingen, afgemaakt met vele olieverflagen. Deze keer wil ik sneller werken: een opzet met verdunde olieverflagen op de halfkrijtgrond en later afgemaakt met vele laceringen. Op deze wijze dwing ik mij het automatisme te beperken door planmatiger te werk te gaan, hoewel de belangrijke beslissingen toch vanzelf – intuïtief – in opdracht van het doek als vanzelf ontstaan. Het kleinere werk wordt zo wel af en toe wel erg gedetailleerd, bijna fijnschilderwerk waar ik eigenlijk een hekel aan heb… Het is dus een nieuwe wijze van werken voor mij, een uitdaging die me me wonderwel goed af gaat.

BIRDSONG 1999 – olieverf op linnen – 190x250cm

.
Weer een paar weken later. “Birdsong” is af en staat te drogen. Het is nog volop nazomer en alle ramen staan weid open, De twee Roodband Parkieten die in de dakgoot wonen komen binnenvliegen om het schilderij te inspecteren, maken een cirkel langs het doek en vliegen weg. Teleurgesteld? Ik zeker niet!

 

 

ABOUT BIRDSONG – RIK LINA
(Tekst bij de tentoonstelling in de Fundación Eugenio Granell)
When you are sitting quietly in the forest and, like me, making drawings, you hear and feel the birds long before you see them. They are hiding in the foliage, making themselves invisible, but when you stay quietly in one place they are coming to you, curious as they always are and have a look at you. So have a quiet look at my painting and you will see all those birds too.
I did not invent the birds in my painting – they suddenly were there, landing in between the brushstrokes of the foliage.
On the moment such a bird-form appears I make the decision to emphasis its form – or painting it away, the same way a real bird lands in a tree, stays put – or flies away.
Because birds have the same form as the foliage they are difficult to distinguish, their camouflage and mimicry so fantastic, colors, forms and movements the same as the surrounding leaves, branches and flowers. But you know they are there, their nervous movements and sudden flight mimics the vibration of the wind in the tree-leaves.
The continuing imitation and constant metamorphosis from one form to another is characteristic of all the animate and inanimate life forms and creatures of the jungle. It is one great unity… this almost tangible ecological bond, existing in all rainforest- and coral reef jungles, you get to know and are becoming familiar with, when you are drawing and painting there. To percept these ongoing exchanges between visible and invisible phenomena is what we are trying to express.